skip to Main Content

Column: ‘Och was ik maar bij moeder thuis gebleven’

De wat ouderen mensen onder ons kennen vast nog wel het oer-Hollandse nummer; ‘Och was ik maar bij moeder thuis gebleven’ van Johnny Hoes uit 1961. Ik ken het liedje vooral door mijn werk als activiteitenbegeleider in de ouderenzorg. Een liedje wat je tijdens een gezellige zangmiddag of een optreden over de gangen door het verpleeghuis hoort galmen. Het is bijna een ‘toepasselijk’ liedje te noemen omdat mensen met dementie met regelmaat naar huis toe willen en meestal vragen naar en het hebben over hun moeder, die in de belevingswereld van ouderen met dementie vaak nog sterk aanwezig is. Het lijkt een heel logisch proces bij ouderen met dementie dat men op den duur weer terugkeert naar de basis. Zoals Wim Sonneveld zingt in het liedje ‘Het Dorp’ en heel typerend de thuisbasis omschrijft ‘langs het tuinpad van mijn vader…’. De drang en het verlangen om naar je ouders terug te keren wordt in de psychologie ook wel ‘ouderfixatie’ genoemd. Als iemand met dementie zich niet goed, prettig of onveilig voelt, verlangt hij of zij naar zijn ouders in een poging zich beter te gaan voelen. Je kunt je blijkbaar weer opnieuw gaan hechten aan de mensen bij wie je je ooit zo vertrouwd voelde. Een dagelijks terugkerend beeld op een verpleegafdeling. Bewoners die op zoek zijn, soms dagen lang, naar hun vader, moeder, kleine broertje of zusje, echtgenoot. Mensen met dementie moeten heel veel inleveren. Bij ouderen met dementie functioneert het denkende brein niet meer zoals bij gezonde hersenen. Langzaam maar zeker raken ouderen met dementie de grip het leven kwijt. Onzekerheid, angst en onveiligheid zijn dan het trieste gevolg. Dit is ook de reden dat ouderen met dementie gaan zoeken naar houvast bij andere mensen zoals het vastklampen aan zorgmedewerkers of men gaat zich hechten aan spullen zoals een tas of portemonnee.

‘Je maakt toch wel wat mee op je ouwe dag’ 

Tijdens het schrijven over dit onderwerp moet ik direct weer terug denken aan mijn eerste kennismaking met ouderen met dementie. In 2001 volgde ik een tussenjaar om te onderzoeken welke beroepen het beste bij mij pasten. Mijn eerste stage was in een woon- zorgcentrum in Spakenburg, waar ik destijds ook woonde. Ik liep een dag in de week mee op een groepsverzorging. Een “huiskamerproject”, waar ouderen met dementie een gestructureerd dag- en activiteiten programma kregen aangeboden. Dit was voor mij mijn eerste ervaring met ouderen met dementie. Ik ging nietsvermoedend bij de ouderen aan tafel zitten. Tegenover mij zat een oude vrouw. Ze maakte een wat nerveuze indruk en had een tasje op haar schoot wat zij met beide handen stevig vasthield. Ze keek wat rusteloos om zich heen en stelde aan mij algauw de volgende vraag: ‘kunt u mij straks naar Vlaardingen brengen’. ‘Natuurlijk, dat zal ik doen’ liet ik de oude vrouw toen geruststellend weten. Naast mij aan tafel zat mevrouw Koelewijn. In Spakenburg heten veel mensen de Graaf of Koelewijn. In het zorgcentrum worden de bewoners daarom vaak aangesproken met hun twee achternamen of voornaam. De bewoners aanspreken met meneer en mevrouw was niet zo op zijn plaats en was volgens de plaatselijke ouderen alleen bestemd voor mensen met een bepaalde status of functie. Net zoals het niet zo gebruikelijk is om de bewoners met u aan te spreken. Voor mijn verhaal zal ik daarom alleen de naam Koelewijn gebruiken, ook met betrekking op de privacy. Ik moest dus naar aanleiding van dit onderwerp ook weer even terugdenken aan mevrouw Koelewijn, die geboren en getogen was in Spakenburg. Ze was toen al op leeftijd en is inmiddels al jaren overleden. Ik kan haar mij nog zo voor de geest halen. Het was echt zo’n omaatje uit een tekenfilm, klein en mollig. Op haar neus droeg ze een bril met van die grote glazen. Haar grijze haren waren in een knotje opgestoken en de kleding van mevrouw Koelewijn was overwegend donker. Kenmerkend was wel haar driekwart geplooide zwarte rok. Een herhaaldelijke slagzin van mevrouw Koelewijn was ‘je maakt toch wel wat mee op je ouwe dag’. Na deze uitspraak moest ze altijd wat in zichzelf lachen. Ondanks haar overwegend vragende, lege blik had mevrouw Koelewijn ook iets humoristisch. Als ik mevrouw Koelewijn in de middag rond een uur of 3 van haar kamer ging ophalen stond mevrouw Koelewijn negen van de tien keer al in de opening van haar kamerdeur op de gang te wachten, helemaal klaar voor vertrek. Mevrouw Koelewijn had dan met regelmaat een theemuts in haar hand, die zij assoneerde met een koffertje. In die theemuts zat een zak van gestreepte stof en in die zak zat dan weer haar portemonnee. Die zak maakte ooit deel uit van haar klederdracht. Het drong later pas tot mij door waarom mevrouw Koelewijn steeds op haar hoofd voelde en dan met verbazing vroeg waar nou haar gehaakte ondermutsje gebleven was. Pas toen ik de foto’s op haar kamer zag werd mij duidelijk dat mevrouw Koelewijn vroeger altijd klederdracht gedragen heeft. Waarschijnlijk was ze destijds vanwege haar leeftijd en door het verblijf in het woon-zorgcentrum ‘in burger’ gegaan. Maar door haar dementie en dat lege gevoel was mevrouw Koelewijn nu weer op zoek gegaan naar haar eigen vertrouwde spullen ‘haar klederdracht’. Als ik bij haar gearriveerd was liet ze meestal weten dat ze naar Spakenburg toe moest. Want volgens mevrouw Koelewijn zat haar moeder daar helemaal alleen in haar huisje. Uit het verhaal blijkt wel dat mevrouw Koelewijn op zoek was naar geborgenheid en houvast. 

Omgangsadvies als ouderen met dementie weer naar huis of hun ouders terug willen:

Hoe kun als verzorgende of mantelzorger ouderen met dementie hier nu het beste in begeleiden, en hoe reageer je als een vrouw van 90 vraagt naar haar moeder of naar huis toe wil? Om een beeld te kunnen krijgen is het goed om eerst te weten welke gevoelens het woord ‘thuis’ bij mensen (met dementie) oproept. Thuis is een woord dat staat voor een omgeving: 

  1. Waar we ons prettig voelen.
  2. Waar onze behoeften worden vervuld.
  3. Waar we geliefd zijn.

Als iemand met dementie zegt: ‘Ik wil naar huis’, dan wil dat niet per definitie zeggen dat deze persoon ook daadwerkelijk naar huis wil. Dementie kan ook gepaard gaan met afasie (= een taalstoornis). Men kan ook misschien met ‘ik wil naar huis’ bedoelen: 

  1. Ik heb het te warm of te koud.
  2. Ik heb honger en dorst.
  3. Ik ben moe en heb een plek nodig om te rusten.
  4. Ik heb weinig licht en heb duidelijk zicht nodig.
  5. Ik heb last van ‘teveel’ gepraat of ‘harde’ muziek / televisie.

Wij zijn vaak geneigd om ouderen met dementie te corrigeren en hen in de realiteit te houden. Dat is ook makkelijk gezegd als je dit vanuit een gezond brein beredeneerd. Probeer ouderen met dementie niet te corrigeren in de zin van: ‘Mevrouw Koelewijn, u woont nu hier in het zorgcentrum’, ‘uw ouders leven toch niet meer’, hoe oud bent u zelf nu?’ Met deze en soortgelijke antwoorden schoppen we letterlijk de grond onder hun voeten vandaan. Het zal het gevoel van angst en onveiligheid alleen nog maar vergroten en het verlangen en de roep naar hun ouders alleen nog maar toenemen.

Onderstaande tip komt uit het boek ‘Bij alzheimer op schoot’ van dr. Bere Miesen.

‘Dit begint vaak met de vraag: ‘Hoe is het met uw ouders?’ Ik vind het vanzelfsprekend dat ze nog leven. Als dat in hun beleving of bij hun weten niet zo is, word ik vanzelf gecorrigeerd. In de loop van het contact vraag ik: ‘Zijn uw ouders overleden?’ En als blijkt dat men weet dat de ouders zijn overleden, vraag ik: ‘Mist u uw ouders weleens?’ Heel vaak is dit het geval en vindt men het heel fijn wanneer iemand hierover wil praten. Hier samen met hen bij wil stilstaan. Zodat het gevoel van leegte en ontheemding (af en toe) plaats kan maken voor vertrouwde en warme gevoelens en beelden. Zo ontstaat er al snel een vertrouwensband, hetgeen voor een mens met dementie zo ontzettend belangrijk is’.   

‘Wat mij later zal gebeuren ’s levens droefheid ’s levens vreugd. Nimmer zal ik de plek vergeten dierbaar plekje van m’n jeugd…’.    

(Uit het oude liedje: Hutje bij de zee.)

Als iemand met dementie naar huis wil, betekent dat niet perse dat het gaat om het laatste huis waar iemand gewoond heeft. Het kan ook om het huis gaan waar iemand geboren of opgegroeid is. Wanneer iemand met dementie verlangt naar zijn ouderlijk huis, kun je misschien proberen te achterhalen waar die gevoelens vandaan komen en of de omgeving daarop van invloed is geweest. Je zou samen met de persoon met dementie oude foto’s van vroeger kunnen bekijken en de persoon met dementie daarover laten vertellen. Praat wel in de verleden tijd zoals: ‘Weet je nog dat jullie iedere zaterdag de schoenen moesten poetsen voor de zondag’. Als herinneringen steeds moeilijker zijn terug te halen begin de zin dan bijvoorbeeld met: ‘Ik weet nog dat je me een keer vertelde dat er bij strenge winters de ijsbloemen op de ramen stonden’. Op deze manier voelt iemand met dementie zich niet gedwongen om zich iets te herinneren. Het samen bekijken van foto’s van vroeger is gelijk een mooi aanbod zonder dat je iemand met dementie ‘teveel’ vragen hoeft te stellen! Het beantwoorden van vragen is voor iemand met dementie erg lastig en geeft de persoon telkens weer het gevoel te falen als hij of zij het antwoord niet meer weet. 

Bron: dementievadaag.blogspot.com

Verklarende woordenlijst:

*De gestreepte zak van mevrouw Koelewijn: Dit praktische kledingstuk, waarin portemonnee, zakdoek, sleutels en dergelijke opgeborgen kunnen worden was tevens effectief tegen zakkenrollers. De zak wordt onder de rok om het middel vastgemaakt. Door een split “het krasgat” in de zijnaad van de rok is de zak bereikbaar.

Back To Top