skip to Main Content

Column: In blijde verwachting!

Mijn goede en zwangere vriendin Willemijn vertrekt morgen (1 maart) ‘voorgoed’ naar het Indonesische eiland Bali naar haar vriend Ray, die daar woont en werkt. Over enkele maanden zal ze daar gaan bevallen van een hopelijk gezonde en prachtige zoon. Op zaterdag 10 februari heb ik samen met een vriendin voor Willemijn een babyshower georganiseerd bij mij thuis. Mijn appartement was aangekleed met blauw-witte slingers, blauwe ballonen, babykleertjes, beschuit met muisjes, een mand met kraamcadeautjes, babyfoto’s toen wij zelf nog baby waren en ga maar zo door. Die zaterdagochtend had ik bij brood- en banketbakkerij Ru van Wouter van Geurten een typisch Spakenburgs hart (=een grote hartvormige zachte koek) opgehaald waarop met blauwe glacé opgespoten letters stond geschreven ‘hoera een jongen’. Heel toevallig dat 63 jaar geleden voor de deur van deze brood- en banketbakker een muziekkorps speelde toen mijn moeder een stukje verderop in een klein huisje ter wereld kwam. Ik vroeg mijn moeder een voor tijdje terug wat zij nog wist van de verhalen van haar ouders over haar geboorte. Natuurlijk was ik ook benieuwd naar het verhaal van mijn eigen geboorte. Gek eigenlijk, dat wij zelf zo weinig weten en navraag doen over toen wij werden geboren. Willemijn heb ik een boek cadeau gegeven waarin zij alle dingen van voor, tijdens en na de zwangerschap kan vastleggen, als herinnering voor later, voor haar zoon. Mijn zwangere vriendin en de babyshower waren ook de aanleiding om de geschiedenis in te duiken van zwangerschap en geboorte. Hoe ging het er aan toe toen mijn oma, mijn moeder en ik werden geboren? Vragen die ik aan oma niet meer heb kunnen stellen, maar nog wel aan mijn eigen moeder. Gelukkig zijn de zwangerschappen uit de tijd van mijn grootouders prachtig beschreven, aan de hand van waargebeurde verhalen, in het boek ‘Ootjes (=oma’s) jonge jaren’. Een korte samenvatting van in verwachting zijn en geboortes zoals dat halverwege de 20ste eeuw in Spakenburg eraan toeging.

Ik kom je ‘aanzeggen’…
Een vrouw in blijde verwachting laat graag zien dat ze zwanger is. Maar vroeger niet. Onder dikke lagen klederdracht verborgen, bewaarde menige vrouw haar grote geheim. Vroeger schaamde de Spakenburgse vrouwen zich voor hun dikke buik, en waarom, zou je nu denken? Als een vrouw zeven maanden in verwachting was, ging ze vaak al niet meer naar de kerk, terwijl ze gemakkelijk kon. Maar dat was de gewoonte. In de tijd van mijn grootouders werd de Spakenburgse baby nog door de ooievaar aan huis gebracht. Tijdens de bevalling gingen de overige kinderen uit huis en werden dan opgevangen door familie of de buren. Tot het laatste toe werd stil gehouden dat er een kindje op komst was. Mijn oma liet ons ook vaak weten dat zij pas 13 jaar oud was toen zij wist waar de kindjes vandaan kwamen. Mijn oma werd geboren in de bedstee in een visserswoning aan de Oude Schans. Tegenwoordig loopt de moeder al na een dag weer op en staat onder de douche. Vroeger mocht een vrouw pas de negende dag weer uit bed vandaan komen. Tot circa 1935 was het in Spakenburg gebruikelijk dat de pasgeboren baby -net zoals de Here Jezus in het kerstverhaal – ‘in doeken werd gewikkeld’. Na een wasbeurt ging de baby traditioneel ‘in het pak’ zoals dat toen heette. Vroeger waren ze zo gek nog niet; vanaf 1995 is het inbakeren weer erg populair geworden. Het huidige inbakeren schijnt goed te werken bij huilbaby’s en baby die moeilijk kunnen slapen. Geboortekaartjes kenden ze in de tijd van mijn groothouders niet. Als er een kindje geboren was moest meestal de oudste dochter van het gezin het gaan aanzeggen (=het bericht mondeling aan de familie en kennissen laten weten). Dan zei je het volgende: ‘Ik kom je ‘aanzeggen’ van Lammert en Maria, dat dee verlost is van een jonge zoon, en dat je maar snel even komt kijken’. Tegenwoordig kennen we als traktatie bijvoorbeeld beschuit met muisjes, maar vroeger kreeg je gewoon een stukje krentenbrood. Zo ging dat toen in de tijd van mijn grootouders.

Het geboorteverhaal van mijn moeder…

En hij zei tegen ootje: ‘Ze heeft nu een deerntje, een Grietje’
‘Je had op zaterdag voetbal en mijn moeder had al last van weeën. Maar ze had die zaterdagmiddag zo’n zin in aardbeien. Toen is mijn vader nog naar de markt gegaan en heeft een doos aardbeien gehaald en die heeft ze helemaal op zitten eten. Toen kwam er muziek, want de voetbalclub Spakenburg had gewonnen en die kwam bij bakkerij Wouter van Geurten muziek spelen. In de Hoekstraat had je allemaal kleine huisjes en bij Wouter van Geurten had je vooraan een plein en daar kon het muziekkorps staan. En mijn moeder zei: ‘Ik lag daar met pijn en eventjes rond zeven uur kwam jij. En mijn vader was zo blij en die is gaan rennen naar ootje (=oma) toe. Ootje had in de keuken gestaan, want zaterdagavond dan stoofde ze alvast peertjes voor de zondag, want dan aten ze altijd peertjes, met boontjes en draadjesvlees. En toen zei mijn vader tegen ootje: ‘Ze heeft nu een deerntje (=een meisje), een Grietje. Ootje is zo gaan rennen over het Spuiplein heen achter mijn vader aan. Ze was zo blij. In de Hoekstraat aangekomen kwam ootje tot de ontdekking dat ze helemaal vergeten was haar schort voor te doen. Ze had nergens meer naar gekeken. Want ootje had een dochter verloren, die ook Grietje heette en nu was er een Grietje geboren. Mijn vader vertelde: ‘Bij ootje liepen de tranen over haar wangen heen, zo blij was ze. Ootje had gezegd toen mijn broer Jaap geboren was, ‘het is te hopen dat het nou toch een deern wordt’, omdat ze wist dat het dan een Grietje zou worden. Wat de vernoem-regels betreft had ik eigenlijk Alie moeten heette, naar vaders moeder. Maar mijn moeder zei altijd: ‘Als ik een meid krijg dan heet ze Grietje. Ik heb maar een zuster gehad en dan vernoem ik naar haar.’ Mijn twee oudste broers zijn bij ootje in de bedstee geboren. Toen mijn moeder van mij zwanger was hebben mijn ouders een huisje genomen in de Hoekstraat, een klein huisje. Mijn zusje en ik zijn in de Hoekstraat geboren. Ze hadden gewoon een slaapkamer en er stonden gewoon twee ledikantjes bij het bed van mijn ouders. Mijn zusje sliep in een ledikantje tegenover mij, dat weet ik nog best. En mijn twee broers die lagen op de zolder, een klein zolderkamertje. Ik ben om zeven uur ’s avonds geboren en toen had je die muziek. Mijn vader zei altijd; ‘Met muziek ben je binnengekomen’. Toen de muziek begon te spelen ben ik geboren. Het was voor mijn moeder geen zware bevalling, later is dokter Emmen nog langs gekomen. Alles was goed, alles zat erop en eraan. Mijn vader vertelde: ‘Je was echt een pop om te zien’.

Pasgeborene kregen hun naam volgens de vernoem-regels
Tot circa midden jaren ’50 van de vorige eeuw was Spakenburg nog erg behoudend, primitief en conservatief. Een groot deel van de vrouwelijk bevolking liep toen nog in klederdracht, de sociale normen en waarden waren sterk en de gereformeerde kerk beïnvloedde sterk de leefwijze van de dorpsbewoners. Enkele predikanten waren voorstander van de vroegdoop; stel je voor dat het kindje zou sterven, dan was het in elk geval behouden voor de eeuwigheid. Pasgeborenen kregen hun naam volgens de vernoem-regels, deed je dit niet, dan kreeg je het moeilijk. Een douche en toilet waren in de veelal oude vissershuisjes nog niet aanwezig. Vanaf de jaren ’60 kwamen er langzamerhand veranderingen en vernieuwingen binnen in het altijd zo behouden Spakenburg. Soms gingen daar nog wel enige jaren overheen. In 1963 kaart een wijkverpleegster, werkzaam in Spakenburg, het volgende ‘gezondheidsprobleem’ aan: ‘Spakenburg, misschien de enige gemeente waar kinderartsen voor het onderzoek even het borstrokje moeten wegschuiven. Er is geen moeder in Spakenburg of ze vindt dat het kind enigszins gekleed ter tafel moet komen. Vandaar dat Spakenburgse baby’s zwaarder wegen dan overal elders’. Vooral met de stijfgesteven kleurrijke kraplap van de moeders, het pronkstuk van hun klederdracht, die de boezem naar beneden drukt heeft de wijkverpleegster niet veel op; het kledingstuk weerhoudt vele Spakenburgse moeders het geven van borstvoeding. Maar gelukkig is dat probleem inmiddels allang opgelost.

Mijn geboorteverhaal…

Als het een jongen is vernoem ik hem naar jou
‘Ik kon niet meer slapen en ik was 6 mei uitgeteld (=uitgerekend) van joe (=jou). Op Geertje’s verjaardag, dat vergeet je nooit meer. Je wilde maar niet komen. Ik was toen bij apotheek de Pelikaan en toen vroeg die deern (=de apothekersassistent): ’Is het er nog niet?’. Ik zei: ‘nee, het wil er niet ut (=uit)’. Toen zei ze: ‘Als je nou wonderolie neemt, dan begin je zo’. Toen had je die vrijdag de Zuidwal botter-wedstrijden, alle botters voeren de haven uit. Dus die vrijdagochtend had ik wonderolie gekocht bij apotheek de Pelikaan, omdat die meiden mij dat aanraden. Ik nam een slok… zo vies! Later hoorde ik dat ze die wonderolie ook gebruikten om leren bankstellen mee in te wrijven. Ik moest van dat spul vreselijk overgeven en ’s middags raakte ik al mijn ontlasting kwijt. Tegen zessen zei ik tegen je vader: ‘Ik voel mij toch niet zo lekker’. Ik begon al zeert (=pijn) in mijn rug te krijgen, tekens van de voorweeën. Toen zei je vader: ‘We kunnen d’r zo aankomen’. Toen kwamen opa en oma en toen zei oma: ‘En hoe ist?’ Toen zei ik: ‘Ja, we gaan drect (=zometeen) naar het ziekenhuis’. ‘Ja, zei opa,’dan nemen wij Leo wel mee, dan blijft hij wel bij ons slapen’. Dus toen hebben zij Leo meegenomen en toen zijn je vader en ik tegen half 8 naar het ziekenhuis gegaan. In het ziekenhuis is het altijd wachten, daarna kwam dokter Schoon, die ik ook goed kende van mijn vorige bevallingen. Ik zei: ‘O lieverd van me’. Het was zo’n oudachtig mannetje, en toen zei hij: ‘Hallo, Gre’. Wat mooi dat ik nu dienst heb’. Ik zei: ‘Ja, maar ik vind het jammer dat dokter de Buf geen dienst heeft, omdat ik tegen dokter de Buf gezegd had tijdens de echo-foto, als het een jongen is vernoem ik hem naar jou. ‘Maar’ zei ik: ‘Ik weet je naam nog niet eens’. Ja, zei dokter de Buf: ‘Ik heet Jacob Abraham’. Toen zei je vader: ‘Nou moet je het ook Jacob noemen’. Ik zei: ‘Ja, maar geen Abraham’. Toen zei je vader: ‘Ik vind Hugo ook wel een mooie naam, dan noemen we hem ‘Jacob Hugo’ en dan doen we als roepnaam Hugo’. Ik dacht prima, als hij er maar uit is. Zo’n beetje tegen tienen had ik zo’n zeert (=pijn), ik kon amper lopen en toen zei dokter Schoon: ‘Ik ga weer eventjes kijken, hoeveel ontsluiting je hebt’. Toen zei hij: ‘6, Maar je moet er 8 tot 10 hebben’. Dus ik weer mijn bed in en weer d’r uit en zo ging dat. En toen om 11 uur zei ik: ‘Ik kan niet meer’. Toen zei dokter Schoon: ‘Ga maar liggen, je mag zo beginnen’. Even later zei hij: ‘Begin maar te persen hoor, want ik zie het bolletje al zitten’. Dus ik persen en toen was het 10 voor half 12 en toen kwam je op de wereld. Vrijdagavond, ja. En alles gezond. Je was ruim 6 en een half pond. Maar je stikte van de honger, je kreeg ook gelijk de fles en die dronk je zo achter elkaar op. Je was gewoon een ouwe zuiplap. Ik moest 6 dagen in het ziekenhuis blijven. Ik heb zelfs een keer melk gestolen uit de keuken vandaan. Elke dag kreeg je 10 millimeter erbij, de eerste dag 10, de tweede dag 20 enzovoorts. En telkens zat je te sabbelen aan dat flesje, maar dat flesje was leeg en dan begon je weer te brullen (=huilen). Toen dacht ik dan ga ik nog maar een beetje uit de keuken pakken, want de verpleging zat toch koffie te drinken in het kantoortje. Maar je had zo je fles weer leeg. Ontzettend. En dan gaf je daarna een grote bulk (=boer), dat de hele kraamafdeling het kon horen’.

Tijdens de Willemijn’s babyshower vertelde ik niet alleen mijn geboorteverhaal, maar las ik ook het kinderboekje voor ‘RAAD EENS HOEVEEL IK VAN JE HOU’… ‘Ik hou van jou tot aan de maan – en terug’. Voor Willemijn!

Back To Top